Ga naar de inhoud

Vogels ringen in Nederland

Doelen

Het is eeuwenlang een raadsel geweest waar allerlei zomervogels in de winter bleven. Waar gaan ze naartoe? Om dat te onderzoeken zijn er ruim 100 jaar geleden voor het eerst vogels voorzien van pootringen met een unieke code erop. Als zo’n geringde vogel wordt gevonden of gevangen, dan weet je de plaatsen van herkomst en terugmelding. En als je veel van die combinaties hebt, dan kun je antwoord krijgen op de vraag waar gaan ze naartoe in de winter en langs welke route. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de vogels die ’s winters in ons land verschijnen, maar elders broeden.

Het ringen van de vogels wordt in ons land uitgevoerd door ca. 500 goed opgeleide ringers. Met het omleggen van een ring ben je er nog niet. Om te zorgen dat de verzamelde gegevens gebruikt kunnen worden moet er administratief van alles geregeld worden. Daarvoor zijn in de meeste landen één, soms twee, ringcentrales opgericht die het administratieve werk regelen. In ons land is dat het Vogeltrekstation (www.vogeltrekstation.nl) in samenwerking met de Ringersvereniging.

Vooral de laatste jaren wordt er met behulp van ringgegevens meer belangrijke gegevens verzameld. Te noemen is o.a. overleving, hoeveel van de geringde vogels leven nog na 1, 2, 3 jaar enz. Vooral als het slecht gaat met een bepaalde soort dan willen Overheid en natuurbeschermers graag weten wat de oorzaak is om eventueel maatregelen te kunnen nemen. Verder is er bijv. een speciaal project (CES = Constant Effort Site) opgezet om vast te stellen hoeveel jongen er werkelijk zijn uitgevlogen in verhouding tot andere jaren. Zulke projecten worden opgezet door het Vogeltrekstation, maar ook ringers kunnen projecten aandragen.

Vogeltrekstation

Het Vogeltrekstation (VT) registreert alle in Nederland geringde vogels en ook alle terugmeldingen, zowel van ringers als van het algemene publiek. De ringcentrales wisselen onderling gegevens uit over vogels die elders zijn geringd en in eigen land zijn teruggevangen of andersom. Om dat goed en vlot te kunnen doen zijn onderlinge afspraken gemaakt, die waar nodig worden aangepast. Voor de coördinatie tussen de Europese ringcentrales is EURING (https://euring.org) opgericht. Deze regelt niet alleen die coördinatie, maar verzorgt o.a. ook gezamenlijke onderzoeksprojecten en  wetenschappelijke vergaderingen.

Het registeren van ring- en hervangsten gaat tegenwoordig in hoge mate geautomatiseerd. De ringers leveren hun administratieve gegevens in met behulp van de door het VT ontwikkelde applicatie GRIEL (www.griel.nl). Diezelfde app kan ook gebruikt worden voor zgn. publieksmeldingen van gevonden of waargenomen vogels. Als het om Nederlandse terugmeldingen gaat dan krijgt de ringer/melder de ringgegevens meestal per omgaande terug. Voor buiten ons land geringde vogels duurt dat (veel) langer.
Het Vogeltrekstation publiceert via internet ook een uitgebreid overzicht van de resultaten van het ringwerk, zie www.vogeltrekatlas.nl.

In ons land zijn vrijwel alle in het wild levende Europese vogels volledig beschermd. Het is dan ook niet toegestaan ze te vangen behalve wanneer je een speciale machtiging hebt, in de praktijk meestal ringvergunning genoemd. Een belangrijke taak van het Vogeltrekstation is het uitgeven van  zulke ringvergunningen. Dat gebeurt echter pas nadat is vastgesteld dat de (aspirant-)ringer voldoende kennis en ervaring heeft om dat werk te mogen doen.

De Ringers

Er zijn in ons land ca. 500 ringers die jaarlijks zo’n 300.00 vogels van een ring voorzien. De meeste ringers werken samen met andere ringers en assistenten en eventueel ringers-in-opleiding. Dergelijke ringgroepen werken samen aan één of meer projecten, bijvoorbeeld bij het beheer van een ringstation. Individuele ringers hebben soms eigen projecten, maar dragen ook bij aan landelijke onderzoeken.

Een klein deel van de ringers doet dat werk als professional of in het kader van een beroepsopleiding. Hun organisatie is verantwoordelijk voor de goede uitvoering van het veldwerk en de daarbij behorende administratie. Het merendeel van de ringers is een uitstekend opgeleide amateur, vaak wel met een biologieachtergrond. Dat zij voldoende kennis en ervaring hebben wordt gecontroleerd door het Vogeltrekstation en de Ringersvereniging. Die stellen ook de opleidingseisen vast. Het overgrote deel van de kosten voor het ringwerk komt voor rekening van de ringer(s) of eventueel hun sponsoren.

Ringer wordt je niet zomaar, het vereist een langdurig opleidingstraject. Vooraf moet hij of zij al een uitstekende algemene vogelkennis hebben. Daarna volgt de aspirant-ringer een gerichte opleiding onder de leiding van een ervaren ringer. Daarbij maakt hij kennis met de wettelijke vereisten, leert de gevangen vogels vlot en zonder schade uit de netten te halen, determineert ze (op soort, zo mogelijk geslacht en leeftijd), voert een aantal metingen uit (bijv. gewicht, vleugelmaat, vetgraad, rui). Uiteraard mag niet vergeten worden de vogel op de goede manier van een ring te voorzien of eventueel de al aanwezige ring af te lezen. Ook moet hij/zij zorgen dat al deze gegevens goed genoteerd worden en later doorgegeven aan het VT. Dat alles moet ook nog in een vlot tempo.  
Als de opleider meent dat de aspirant voldoende kennis en ervaring heeft, doet hij/zij bij een andere ringer een praktijkexamen waarbij al genoemde aspecten aan de orde komen. De beoordeling vindt plaats aan de hand van een protocol dat is vastgesteld door Vogeltrekstation en Ringersvereniging. Slaagt hij dan mag hij de komende 3 jaar als gecertificeerd ringer opereren.
Alle ringers dienen elke 3 jaar op herhaling te gaan om hun certificeringsstatus op peil te houden. De genoemde aspecten worden weer beoordeeld en eventueel worden aanvullende adviezen gegeven en worden nieuwe ontwikkelingen behandeld. Is alles voldoende dan kan de ringer weer 3 jaar vooruit.

Het Ringen

Zo’n 90% van de in ons land geringde vogels wordt gevangen met mistnetten. Dat zijn fijnmazige netten die, geplaatst tegen een geschikte achtergrond, vrijwel onzichtbaar zijn. De vogel raakt daarin verward en kan daar door een ringer vrij makkelijk en zonder schade weer uit worden gehaald en geringd. De overige ca. 10% komt voor rekening van jonge vogels uit nest(kast)en, o.a. boerenzwaluwen, mezen en ook torenvalken, uilen e.d. Ook worden er vogels gevangen met slagnetten, vangkooien, eendenkooien, enz.

Na het vangen krijgen de vogels een pootring of wordt eventueel de al aanwezige ring afgelezen. Voor het ringwerk mogen in ons land uitsluitend ringen worden gebruikt die zijn uitgegeven door het Vogeltrekstation. Net als bij de andere ringcentrales staat op de ring de naam van de ringcentrale, de plaats en een unieke code bestaande uit een getal en eventueel één of meer letters. De combinatie zorgt ervoor dat iedere vogel afzonderlijk herkenbaar is. Op een Nederlandse ring kan dus bijvoorbeeld staan: Vogeltrekstation Arnhem ZZ12345.

Aangezien er kleine en grote vogels zijn, zijn er ringen in allerlei maten. De kleinste heeft een doorsnede van 2 mm en wordt o.a. gebruikt voor Winterkoning en Tjiftjaf. Merels en Spreeuwen  krijgen een ring van 4,2 mm en de allergrootste ring van 26 mm is bedoeld voor Knobbelzwanen. Het betreft (licht)metalen ringen die maar een fractie wegen van het gewicht van de vogel. Alle ringen zijn zgn. halfopen ringen die om de poot worden gedaan en dan zorgvuldig dicht geknepen met een speciale tang . Van een goed aangebrachte ring heeft de vogel geen hinder.

Naast de metalen ringen, worden – met speciale vergunning – beperkt ook kleurringen, kleurvlaggen, gekleurde halsbanden en andere kenmerken gebruikt die van afstand af te lezen zijn. Daardoor neemt het aantal terugmeldingen zeer sterk toe; ze worden vooral toegepast bij grote vogels in het kader van speciale onderzoeksprojecten.
Recente ontwikkelingen zijn de toepassingen van GPS-trackers en satellietontvangers. Beide zijn dure tot ronduit kostbare toepassingen, die veel extra informatie op (kunnen) leveren over trekwegen, verblijfplaatsen, e.d. Doordat het steeds om relatief kleine aantallen gaat kunnen ze het gewone ringwerk niet vervangen, maar is het wel een belangrijke aanvulling daarop.